donderdag 22 oktober 2015

De 35ste Hanzesteden Orgeltocht

Maarten Seijbel
Al 35 jaar houdt menige orgelvriend de laatste zaterdag van oktober vrij in zijn agenda. Want dat is de dag van de Hanzesteden Orgeltocht.

door Margaretha Coornstra

Zwelwerk. Schepbalg. Windlade. Tremulant. Wonderlijke termen die in een Harry Potterboek niet zouden misstaan. Toch hebben we het hier over een nuchter Hollands ambacht: orgelbouw. Daar komt geen toverij aan te pas, wel veel natuurkunde en techniek. En dit aspect, gevoegd bij het ‘afstandelijke’ imago van het kerkorgel, zou een drempel kunnen opwerpen: is zo’n Hanzesteden Orgeltocht dit niet een erg nerdy gebeuren? 
Maarten Seijbel schiet in de lach. “Nee hoor,” troost hij, “het is beslist niet zo dat je er verstand van moet hebben. We hebben een uitgebreid programmaboek waarin van alles wordt uitgelegd. En ook de organisten houden vooraf een praatje. Want ons publiek bestaat dan wel uit orgelliefhebbers, maar ook binnen die groep heb je weer allerlei gradaties. Zoals mensen die wel van orgelmuziek houden, maar geen flauw benul hebben van orgeltechniek. Dus iedereen kan aanhaken, we proberen het echt zo toegankelijk mogelijk te maken.”Maarten Seijbel, oud-hoofdorganist van de Grote Kerk te Elburg, is initiator en organisator van de Hanzesteden Orgeltochten. “Ik heb in die 35 jaar alle Nederlandse Hanzesteden wel aangedaan,” weet hij zeker. 
Wat maakt een orgel nou precies de moeite waard? “Moeilijk te zeggen, dat verschilt per instrument. In die Hanzesteden hangen vaak mooie, maar ook heel diverse orgels. Groot, klein, barok, romantisch…”
 

Dit jaar voert de Orgeltocht langs Zwolle en Elburg. “We beginnen in de Zwolse Broerenkerk, die nu bekend staat als Waanders in de Broeren. Het is de eerste keer dat ik dat Scheuer-orgel uit 1826 in de Orgeltocht heb opgenomen.” Vervolgens, licht hij toe, zal het gezelschap zich naar de Onze Lieve Vrouwe Basiliek begeven: “Daar staat een orgel met historische kas en een binnenwerk uit 1894 van Maarschalkerweerd. Een prachtig romantisch orgel…”
Wat moeten we ons daarbij voorstellen, ‘een romantisch orgel’? Wat merk je daarvan als leek? “Nou, de romantische orgels zijn doorgaans lieflijker van toon dan de barokorgels. Ze hebben doorgaans een milder timbre.” 
Overigens is Michaël Maarschalkerweerd (1838-1915) wel een figuur om bij stil te staan. Dit jaar herdenkt orgelminnend namelijk Nederland de honderdste sterfdag van de Utrechtse orgelbouwer. Zijn grootste orgel, daterend uit 1891, hangt pontificaal in het Amsterdamse Concertgebouw. Ook veel Nederlandse kerken hebben een Maarschalkerweerd-orgel in huis. “Vooral katholieke kerken, omdat hij zelf ook katholiek was,” zegt Seijbel. “Destijds waren de verschillende geloofsopvattingen nogal streng gescheiden.” 

In het Elburgse gedeelte van deze Orgeltocht duikt de naam van Maarschalkerweerd andermaal op. Een tentoonstelling rond ’s mans leven en werk, getiteld ‘De klank tussen hemel en aarde’, is namelijk net van de Utrechtse Nicolaïkerk naar het Museum Elburg verhuisd. Documenten, ontwerptekeningen en werktuigen, maar ook opstellingen uit zijn werkplaats schetsen een beeld van de grote orgelbouwer of ‘orgelfabrikant’ zoals hij zichzelf betitelde.
En ja, wie Elburg zegt, zegt ook Nationaal Orgelmuseum. Opgericht in 1977 door – jawel! − Maarten Seijbel, is het instituut inmiddels gehuisvest in het middeleeuwse stadskasteel. Nota bene schuin tegenover de Grote Kerk, waar zich het roemruchte Quellhorst-orgel bevindt. En ook het Orgelmuseum zelf herbergt enkele interessante kleine orgels. De nieuwste aanwinst prijkt sinds kort in de hal: “Pas gerestaureerd, met een binnenwerk uit 1650 en een kas uit 1750,” meldt Seijbel voldaan.

Natuurlijk wordt er op 31 oktober niet alleen gepraat en gekeken, maar vooral geluisterd. Vier organisten zullen de instrumenten tot klinken brengen: Harm Jansen, Gerard Keilholtz, Sander van den Houten en Ab Weegenaar. Wie meer wil weten over de Hanzesteden Orgeltocht kan zich wenden tot Maarten Seijbel, via m.seijbel.1@kpnmail.nl.


&-katern De Stentor, 8.10.2015

'Zo doen wij dat':

"Beoordeel niemand op uiterlijk of achtergrond"
Lay-out in de Stentor, 06-10-2015
De familie: 
Rudolf de Gunst (44), werkzaam bij een boomkwekerij
Lusine Grigoryan (35), visueel ontwerper en fotograaf
Marten (13)
Fabian (11)

door Margaretha Coornstra



Vrouwenemancipatie is een groot goed
Lusine: “Mijn vader was een gewelddadige man. Mijn moeder moest vaak blauwe plekken wegschminken. Toen er in 1988 oorlog met Azerbeidzjan kwam, vocht mijn vader mee. Men zag hem als een oorlogsheld. Maar hij werd steeds agressiever. Hij had al zijn wapens mee naar huis genomen. Bij elk wissewasje bedreigde hij mijn moeder daarmee. Er hoefde maar een boek verkeerd te liggen of hij greep naar zijn geweer. In 1997 zijn we bij hem weggevlucht. Eerst naar Rusland, naar Karelië, waar mijn moeders familie woonde. Daar kregen we nog steeds dreigtelefoontjes van mijn vader. Toen heeft iemand ons geholpen om in 1999 naar Nederland te vluchten.”
Rudolf: “Die reden om te vluchten werd door de IND eerst niet erkend. ‘Relationele problemen komen hier ook voor’ zeiden ze.”
Lusine: “Maar in Armenië liggen de man/vrouw-verhoudingen heel anders. Vrouwen zijn meestal economisch afhankelijk van hun man. Op straat lopen ze er modern bij, met korte rokken en hoge hakken. Maar achter de voordeur is hun enige recht het aanrecht. Als gescheiden vrouw ben je zowat een paria. En mijn vader was vuurwapengevaarlijk. Voor die situatie zijn we gevlucht.”
Rudolf: “Ik heb Lusines vader nog nooit gezien. Een raar idee dat hij de opa van onze jongens is.” Marten: “We zien hem niet als opa. We kennen de verhalen, maar we hebben het zelf niet meegemaakt. Dus voor ons voelt het anders. Op school praat ik er niet vaak over. Maar iedereen weet wel dat mijn familie Armeens is. En ook dat de reden om hierheen te komen niet leuk was.”

Vooroordelen maken veel kapot 
Lusine: “Wat we niet hadden verwacht: dat we in Nederland eerst als een soort crimineel werden behandeld. Gefouilleerd, medisch onderzocht, gewantrouwd. En we ontdekten hoe eenzaam je eerst bent, als vluchteling! Je kent niemand, je spreekt de taal niet, je moet vanaf nul beginnen. Ik heb in verschillende opvangcentra gezeten. In Oldebroek leerde ik Rudolf kennen. Ik had, evenals veel andere AZC’ers, een vakantiebaantje bij de boomkwekerij waar hij werkte. Rudolf was daar een van de weinigen zonder vooroordelen tegen asielzoekers.”
Rudolf: “Sterker nog: ik was tegen mensen mét vooroordelen. In die tijd had je de LPF. Die aanhang was toch wel vergelijkbaar met veel PVV’ers nu.” 
Lusine: “Op een zaterdagnacht kwam er een troep discogangers met stokken naar ons AZC. Ze gooiden stenen door de ramen. Heel angstaanjagend.”
Rudolf: “Stenen gooien door een raam waarachter mensen met een baby zitten! Zelf kwam ik vaak in het AZC op bezoek. Daar zaten Irakezen, Armeniërs, Iraniërs, Somaliërs, Georgiërs…  Ik heb daar voornamelijk aardige mensen leren kennen. Als ik nu hoor hoe Nederlanders elkaar angst aanpraten voor vluchtelingen, denk ik: ze weten totaal niet over wie ze het eigenlijk hebben!”
Lusine: “Marten en Fabian hebben geleerd dat er meer mensen op de wereld zijn dan alleen Nederlanders en Armeniërs. En dat je niemand mag beoordelen op uiterlijk of achtergrond.”

Geloof laat zich niet afdwingen
Lusine: “Ik ben Armeens-Orthodox opgevoed. Ik vond het meer een traditie dan een geloof. Er was een grote afstand tussen de priesters in hun zwarte gewaden en de kerkgangers. De liturgieteksten waren in een oud-Armeens  dat niemand verstond. Pas in Nederland heb ik echt iets over het christendom en de Bijbel geleerd.”
Rudolf: “Ik ben opgevoed met het Leger des Heils. Als kind moest ik altijd mee naar de samenkomsten. Nu bezoekt Lusine af en toe nog weleens een kerkdienst. De jongens mógen mee, ze hoeven niet. Ze zitten ook op christelijke scholen, maar uiteindelijk bepalen ze zelf wat ze geloven. Vrijheid is voor ons ontzettend belangrijk.”

Open communicatie vergt gelijkwaardigheid 
Fabian: “Mijn moeder is een bekende figuur op mijn school, want ze komt vaak foto’s maken.”
Lusine: “Ik wil graag bij de school betrokken zijn. Zelf ben ik als kind zó verlegen geweest! Het verbaasde me toen hoeveel zelfvertrouwen andere kinderen hadden. Vooral diegenen van wie de vader of moeder leraar was. In Armenië is veel eerbied voor gezagsrelaties. Daar voelen ouders zich nog wat onderdanig tegenover de juf of meester. Maar ik wil juist op basis van gelijkwaardigheid met de leerkrachten communiceren. Daarom help ik graag mee.
We hebben Marten en Fabian bewust niet tweetalig opgevoed, omdat ik hoorde dat allochtone kinderen vaak een taalachterstand hadden. Ik dacht: ‘Dat mag míjn kinderen niet gebeuren!’ Achteraf pas lazen we dat een tweetalige opvoeding ook juist goed kan zijn. Intussen kennen ze wel wat Armeens, hoor.”
 

Respecteer elkaars interesses
Rudolf: “Lusine en ik hebben totaal verschillende interesses. Maar we geven elkaar de ruimte. Vrienden vragen weleens verbaasd: “Mag jij zóveel voetbal kijken van je vrouw?’ Dat hoeven zij thuis niet te proberen, haha! Maar Lusine zit meestal achter haar laptop...” 
Lusine: “Ik weet dat Rudolf voetbal heel erg leuk vindt. Daarom laat ik hem gewoon kijken. Omgekeerd wil ik immers ook graag doen wat ík leuk vind? Terwijl hij kijkt, ben ik lekker bezig met ontwerpen en foto’s bewerken.”
Rudolf: “Soms moet ik wel de tv iets zachter zetten.”

Wees benaderbaar voor je kinderen
Rudolf: “We maken thuis veel grappen samen, echt heel melig soms…”
Lusine: “Ik wil als opvoeder geen machthebber zijn. Ik ben liever een soort vriend. Ik denk dat je qua sfeer moet kunnen afstemmen. Als jij niet met je kinderen kunt meelachen, mag je ook niet verwachten dat ze daarna wel meegaan in jouw ernst. Ik leg ze ook uit waaróm we sommige dingen verbieden. Ze moeten het kunnen begrijpen! Als kind vroeg ik telkens: ‘Waarom?’ Dan kreeg ik geen antwoord.” 
Rudolf: “Met mijn vader heb ik weinig echte gesprekken gehad. Zelf streef ik ernaar dat mijn kinderen me in vertrouwen durven nemen als hun iets dwarszit. Ik wil benaderbaar zijn. Al hecht ik wel aan respect voor ouderen. Als trainer bij het jeugdvoetbal stond ik soms versteld van de grote mond die sommige kleintjes hadden…! Dat bedoelden ze niet altijd brutaal, ze wisten niet beter.”
Lusine: “Natuurlijk moeten kinderen beleefd blijven. Maar echteverlegenheid kan je enorm beperken in je ontwikkeling! We zijn heel blij dat Marten en Fabian vrijmoedig met iedereen kunnen praten.”


(de Stentor, katern Hart & Ziel, 6-10-2015)

Het verhaal van een enkeling

De geschiedenis van een Joodse Elburger


Wie moeten we herdenken, en hoe? Zowel voor als na 1945 vonden vele miljoenen een wrede dood, in oorlogen die zijzelf nooit hadden gewild. Geen beschrijving kan ooit rechtdoen aan al die angst, pijn en verdriet, besefte Willem van Dijk. Daarom hield hij het bij een sobere vertelling over één gewone jongen: Joop de Lange uit Elburg.

door Margaretha Coornstra

“… mijn zoon, vertel dan het verhaal van die ene jongen, dat ene meisje, dat ene gezin. Laat de enkeling voortleven in onze herinnering, opdat de mensen nooit zullen vergeten.” 
Zo luidt de vaderlijke raad uit het Preludium, dat de vertelling inleidt. Want Willem van Dijk noemt zijn recente boek uitdrukkelijk ‘een vertelling’, geen roman. “Alle namen, alle locaties, alle feiten stemmen overeen met de werkelijkheid – inclusief, helaas, het einde.” Alleen de dialogen tussen de personages vulde hij zelf in en lardeerde het geheel met teksten uit de Torah en eigen gedichten.

‘De enkeling’ wiens geschiedenis hier wordt verteld is Joop de Lange (1922-1943), afkomstig uit een eenvoudig Elburgs gezin. Keurige ouders, getalenteerde zoon. Joop speelt uitstekend viool en doorloopt moeiteloos het gymnasium. Maar zijn voorgenomen studie in Wageningen gaat niet door. De reden: hij is Joods.
Zijn ouders Hartog en Susanne de Lange zien lang voor 1940 de gevaren van het nationaalsocialisme. Ze besluiten om een Joods pleegkind uit Essen op te nemen. Want, zo overpeinst moeder Susanne: “Als kleine kinderen de verschrikkingen moesten meemaken waarvan zij en Hartog in de kranten lazen, dan rezen je de haren ten berge (…) De verontwaardiging was algemeen hier in Nederland, maar intussen weigerde die steile Colijn de stumpers die [Duitsland] probeerden uit te komen, gastvrijheid te verlenen.” 
Enkele jaren later moeten ze zelf huis en haard ontvluchten. Joop vindt een onderduikadres in Het Apeldoornsche Bosch, een Joodse psychiatrische instelling.
Van Dijk: “Joop was een intelligente jongen, maar hij maakte één grote denkfout. Zijn redenering luidde: de nazi’s hebben een hekel aan Joden én aan gekken. Dan kun je dus nergens veiliger onderduiken dan bij Joodse gekken, want daar willen ze natuurlijk al helemáál niks mee te maken hebben.”

Het Apeldoornsche Bos
Triest genoeg stond Joop niet alleen in zijn naïviteit. Ook geneesheer-directeur Jacques Lobstein van Het Apeldoornsche Bosch vertrouwde hardnekkig op een toezegging van overheidswege dat zowel personeel als patiënten ongemoeid zouden worden gelaten. Van Dijk: “Zijn collega Speyer heeft hem gesmeekt om iedereen te evacuëren, maar Lobstein bleef volhouden dat het wel goed zat.”

Op 20 januari 1943 breekt het uur van de waarheid aan. Die avond en nacht worden bijna 1200 patiënten opgepakt – sommige naakt, sommige in dwangbuis, totaal gedesoriënteerd, overstuur – en met hen vijftig personeelsleden. Voor hen staat een trein gereed met veertig veewagons. Die trein brengt hen vanuit Apeldoorn via Westerbork naar Auschwitz-Birkenau, waar alle patiënten meteen na aankomst worden verbrand. 
Van Dijk spreekt geëmotioneerd over deze gebeurtenis. “Dat is verschrikkelijk geweest, hoe ruw al die gehandicapte en verwarde mensen in de wagons bovenop elkaar werden gesmeten. Zelfs al was iemand overtuigd nationaalsocialist: hoe kón je zoiets doen? Sommige mensen waren niet eens in staat om te lopen! Als je vandaag zó varkens of kippen zou vervoeren, werd je meteen aangeklaagd!”
Deze tragedie van Het Apeldoornsche Bosch is meermalen artistiek bewerkt; onder meer door Eli Asser (die er destijds als verpleger werkte) in zijn toneelstuk ‘Aan de vooravond’. Anders dan Joop de Lange besloot Eli Asser op 20 januari om alsnog te vluchten en elders onder te duiken.

DNA
Willem van Dijk kwam op de het idee voor zijn hoofdpersoon na gedachtewisselingen met twee stadgenoten: Han van den Pol, eigenaar van de Elburger Boekhandel, en historicus Willem van Norel. “Ik wilde over de Tweede Wereldoorlog schrijven en overwoog dat het interessant zou zijn om eens een jongere centraal te stellen. Na met Han en Willem te hebben gepraat, dacht ik: als iemand een verhaal verdient, dan is het Joop.”
De keuze voor een Joodse Elburger als hoofdpersoon ligt voor de hand. De voormalige stadsdichter van Elburg woont hier al 27 jaar en is deels van Joodse afkomst. “Mijn moeders vader was Joods, dus volgens de Halacha, de Joodse wet, geldt dat eigenlijk niet: je mag je pas Joods noemen als je uit een Joodse moeder bent geboren. Maar ach, in liberaal-Joodse kringen zeggen ze inmiddels: waar hébben we het over…? Met de huidige kennis van DNA is dit voorschrift natuurlijk achterhaald. Maar ooit was het een spitsvondige manier om zeker te zijn dat een kind Joods was.”

Staat dit niet haaks op het Oude Testament? Want daar lijkt eerder te gelden dat iedereen Joods is die zich Joods vóelt. Zoals Rachab, een hoer uit Jerichodie een van de stammoeders van Jezus werd. 
Van Dijk knikt begrijpend: “Ja. En Ruth, de Moabitische, die tegen haar schoonmoeder zegt: ‘Uw land is mijn land en uw God is mijn God.’ Maar dit voorschrift over een Joodse moeder is ook pas later ontstaan, in de diaspora. Ik denk dat het vooral een manier was om de boel bij elkaar te houden, in tijden van vervolgingen.” 

Kruisvaarders
Dat Willem van Dijk – zelf praktiserend christen – al vijf jaar intensief betrokken is bij het Museum Sjoel in Elburg, spreekt welhaast vanzelf. Verbonden als hij zich voelt met beide tradities, schuwt hij in zijn boek ook niet om af en toe op het scherpst van de snede te balanceren. “Ik begin zo langzamerhand een gloeiende hekel aan die timmerman uit Nazareth te krijgen,” zo laat hij de jonge Joop er op een dag uitflappen, tot ontsteltenis overigens van diens ouders.

Van Dijk: “Laten we eerlijk zijn: als er één groep is die de Joden altijd heeft achtervolgd en onderdrukt, dan zijn het de christenen, veel meer nog dan de moslims! Die kruistochten waren heus niet alleen bedoeld om daarginds in het Heilige Land de moslims te bekeren. Nee, onderweg kwamen ze door Europese steden waar Joden verplicht in ghetto’s woonden, en dan joegen de kruisvaarders die mensen bij elkaar en vermoordden ze. Of neem de Inquisitie van De Torquemada: in 1492 heeft Spanje alle Joden het land uitgezet die zich niet tot het christendom bekeerden. Die vluchtten naar Portugal, maar werden daar in 1497 opnieuw verdreven.”
 

De Joods-Amerikaanse auteur Hannah Green schreef haar historische roman ‘The King’s Persons’ over het bloedbad anno 1190 in York…
“Ha ja, York! Ook zo’n voorbeeld: Richard Leeuwenhart wordt gekroond, het volk wil een feestje bouwen en dus jagen ze alle Joden op een toren en stoken daar een fikkie onder! Maar ook Maarten Luther schreef in 1543 een boekje: ‘Over de Joden en hun leugens’. Daarin stelde hij voor om alle synagogen en Joodse scholen af te branden. Hij vond zelfs dat de politiek daar een taak in had. Ik zeg je: zonder Luther had Hitler nooit een poot aan de grond gekregen! Joseph Goebbels kon zó voortborduren op Luthers theorieën.”
 

Maar paus Johannes Paulus II kwam in 2000 als pelgrim naar Israël, knielde neer bij de Klaagmuur en bad om vergeving.
“Ja, Johannes Paulus II was de eerste. Hij is ook met Elie Wiesel (holocaust-overlevende, schrijver en Nobelprijswinnaar, MC) in gesprek gegaan: wat kan de Kerk doen om nog iets goed te maken? En Wiesel antwoordde: ‘Uwe Heiligheid, misschien zou u de komende tweeduizend jaar eens kunnen zwijgen?’ Briljant!”
Voetbalwedstrijd
Momenteel is er weer een toename van antisemitische uitingen op straat en in de media.  

“Ja, en jonge mensen leren tegenwoordig te weinig over de geschiedenis. Dat is een deel van het probleem. Het is ontzettend belangrijk om te weten hoe iets vanuit het verleden is ontstaan. Jochies zitten daar bij voetbalwedstrijden te zingen: ‘Joden die branden het best’, maar snappen helemaal niet waar ze het eigenlijk over hebben. Ze willen provoceren, shockeren. Zulke jongelui zou je in de kraag moeten grijpen en zeggen: ‘Leg eens uit, wat bedoel je daarmee?’ Dan staan ze met hun mond vol tanden. Laatst vroeg iemand me: ‘Hebben jullie in Elburg dan geen last van graffiti, met hakenkruizen en zo, op de muur van de Sjoel…?’ Nee, daar hebben wij in Elburg geen last van. En hoe komt dat? Doordat de scholen in de gemeente Elburg zowel in groep 8 van de basisschool als klas 3 van de middelbare school op excursie gaan naar de Sjoel. Daar mogen ze rondkijken in die synagoge, ze zien oude foto’s van Joodse gezinnen uit Elburg en we vertellen hun uitgebreid over het Jodendom en over de Tweede Wereldoorlog. Dus de jeugd hier Elburg weet wat er gebeurd is. Die hooligans moesten ook eens een paar lessen komen volgen.”


Willem van Dijk: ‘Joop – Een vertelling uit Elburg’. Free Musketeers, 2015. ISBN 978-90-484-3662-0. N.B. Binnenkort in het Engels verkrijgbaar via www.amazon.com, voor UK, USA en Canada.


De Stentor, mei 2015